Praktijkvariatie indicatiestelling
In welke mate is in de wijkverpleegkundige praktijk sprake van variatie in het indiceren van zorg en welke factoren beïnvloeden dit? Dat zijn de twee hoofdvragen in een onderzoek dat de AWO-L samen met de Hogeschool Utrecht en het Nivel uitvoert. Dit gebeurt in opdracht van onder andere de beroepsvereniging en het ministerie van VWS. Door dit inzichtelijk te maken, kan in een latere fase een aanpak worden ontwikkeld om ongewenste variatie te verminderen.
Signalen
Sinds 2015 indiceren wijkverpleegkundigen welke zorg mensen nodig hebben en hoeveel uren zorg. Voorheen gebeurde dit door het CIZ. Er zijn signalen dat sprake is van veel variatie in de indicatiestelling. Zo is mogelijk variatie te zien in zowel het type zorg dat mensen ontvangen als het aantal uren zorg dat zij krijgen. Dat sprake is van variatie is niet zo vreemd: het uitgangspunt is maatwerk. Sommige variatie is dus gewenst, zeker als dat wordt verklaard door cliëntgebonden factoren. Maar de verschillen zijn daarmee niet volledig verklaarbaar. Mogelijk is de variatie deels ongewenst.
Onderzoek
In het eerste jaar van het onderzoek, dat begin 2020 van start ging, is in kaart gebracht welke factoren de verschillen in indicatie in de wijkverpleging in de hand kunnen werken. Dit gebeurde op basis van literatuuronderzoek en online sessies met experts, afkomstig uit de partijen die meewerken aan dit onderzoek. Naast het ministerie van VWS gaat het onder andere om de beroepsorganisatie voor verzorgenden en verpleegkundigen, Zorgverzekeraars Nederland en de Patiëntenfederatie.
Resultaat
Uiteindelijk leverde dit deel van het onderzoek een aantal factoren op, zowel op micro-, meso- als op macro-niveau.
Vervolg
In een volgende fase van het onderzoek wordt nader onderzocht welke factoren de indicatie kunnen beïnvloeden. Dat zal gebeuren in de praktijk bij een groot aantal zorgorganisaties verspreid over het land. In het onderzoek zullen onder andere patiëntendossiers geanalyseerd worden, evenals informatie van de zorgverzekeraars. Vervolgens is het de bedoeling om bij de zorgorganisaties in de praktijk te gaan observeren hoe de indicatie verloopt. Het uiteindelijke doel is het verbeteren van de indicatiestelling en het tegengaan van eventuele ongewenste variatie hierin.